dinsdag 24 april 2012

Sybren Polet - Vritualia. Teletonen, Even- en nevenbeelden

Het dichterlijke oeuvre van experimenteel Sybren Polet zou je kunnen zien als een dynamisch kruispunt. Geen slechte plek voor een literair café. Kopje koffie erbij en kijken maar. 

Flarden van mede-Vijftigers en andere door Polet gelezen dichters, zoals Pessoa en Rilke, komen langs. Ook zie je tijdens het lezen parallellen met gelijkgeaarde dichters. In de verte zie je ze wegfietsen, bijvoorbeeld Arnoud Rigter op zijn zelfgetekende staal. Hans Faverey (inmiddels afgestapt) en een speels zigzaggende Astrid Lampe.


Ook het, van techniek en wetenschap doordrongen, dagelijks leven en de literatuur treffen elkaar op dit kruispunt. Met name in zijn omarming van die techniek en wetenschap heeft Polet zich van de andere Vijftigers onderscheiden. Waar in ouder werk vooral natuurkundige en biologische termen klinken, komen in Virtualia. Teietonen, Even- en nevenbeelden veel woorden uit de digitale media terug. 


De eindigheid, in Donorwoorden (2010) nog volop aanwezig, heeft als zwaartepunt plaats gemaakt voor de eeuwige, virtuele schijnwereld van de nullen en de enen. De mens, die in Polets oeuvre veelal als massamens naar voren komt, is in deze bundel sluipenderwijs een 'cyborg' geworden die continu verbonden is met het net.


Dat net bestaat uit 'verten zonder horizon' en wordt bevolkt door 'luidruchtige eenlingkoren' . Daar wordt 'je digitale existentie gehalveerd / of misschien heel ergens anders opgeslagen', bijvoorbeeld in een cloud: 'in een lichtjaren verre duistere nis / van een ontzagwekkend groot elektronenheelal / met of zonder zelforganiserende / morfogene wolken in wording'. Polets mens wordt daar zo langzamerhand beeld- en 'pixelmoe' van. De dichter lijkt op te roepen om het digitale zelf te wissen 'voor een nevenzelf' dat analoog is. 'Negatief overleven,' schrijft hij. Biedt literatuur soelaas? Polet denkt in 'Limietrealisme' van wel:

Iedereen aan het stopcontact.
                          Alleen in elektrolyse.
Wisselstroomlicht.
                          *
Voor u het voorgevormd virtuele of nagespeeld reële?
                          *
Literatuur als kunst van de kortste omweg.
                          (Geen handelsreizigersroutes.)

                          *
De taalgrens loopt dwars door mij heen.
Droom van de oplichter: werkelijkheid.
                          (Limietrealisme .)
                          *
En dicht toevallig de juiste woorden.

De progressieve dichter heeft in Virtualia plaats gemaakt voor een conservatieve. 'Leven is levensecht spelen' en 'Tijd om ons te koesteren in de oude / hartverwarmende materie' schrijft hij elders in de bundel.


Het is haast of je Polet zijn hoofd ziet schudden, want ook de tijdsbeleving is volgens hem door de onafscheidelijke relatie tussen mens en computer anders dan voorheen. Zo bestaat zelfs de dood daarin als een achterhaald idee. Polet verzucht: 'Een heel andere tijd / zonder bijtijd of natijd, / zelfs geen nultonige. // Xisteren in een andere tijd'. De speelse samenvoeging van 'gisteren' en 'existeren' tot 'Xisteren' laat zien dat Polet de dichtkunst tot in de puntjes beheerst. Bovendien zou je in die x, uitgesproken als 'iks', een referentie aan de bundel Persoon-onpersoon (1971) kunnen lezen - de bundel die Polets massamens (iks) voor het eerst massaal bevolkte.

Virtualia is niet wars van hermetisme, maar hoe helder en fris is hij geschreven! Bovendien is een sleutel tot Polets poëzie nooit ver weg. De bundel geeft te denken over onze aan digitale media verbonden identiteiten, de onzekerheid over onze privacy, de afname van parate kennis, de verslapping van ons cerebrale geheugen en de toename van het binaire denken dat internet op zijn geweten zou hebben. Er is weinig dichtwerk dat directer ingaat op de effecten van onze tijd.

Gepubliceerd in Awater

vrijdag 20 april 2012

Erik Spinoy - Dode kamer

Gedempt contact met de buitenwereld


Dode kamer van Erik Spinoy, VSB Poëzieprijs-genomineerde 2012, is een bundel waarin vrijwel niets concreet wordt of door het witte membraan rondom de gedichten dringt.

De titel van de bundel is uitstekend gekozen. Een dode kamer is een ruimte voor akoestische opnames en metingen; ze heeft wanden die alle geluid maximaal absorberen. Ook op een andere manier geeft de titel te denken.

Ontbrekende handvatten
De titel Donkere kamer verwijst volgens het achterplat eveneens naar een kunstwerk van Ann Veronica Janssens: een mistige ruimte met wisselende kleuren, wat een sferisch, maar ook dempend gevoel oplevert. Daar sluiten Spinoys gedichten goed bij aan. Van werkelijk menselijk contact tussen de personages is in het werk geen sprake. Niet zelden ontbreken handvatten om de buitenwereld concreet te beleven:

Een hagelwitte zomerregendag in dit
of op een ander continent.

Door het verblindend daglicht in de witte zaal
de watergroene binnentuin
de stortbui in de hete binnenstad

glijdt uit het niets
zo'n vissige fiets

met op de naaf een aluminium schijf
die al dit licht vangt en opeens

de aardas met een knik verdraait

en al de rest onmerkbaar eerst
verschuiven doet.

Met de hagelwitte regen lijkt het gedicht uit het omringende wit te kruipen en na een onmerkbare verschuiving vervaagt het weer in dat wit. De vaagheid wordt versterkt doordat het gedicht vol staat met woorden die elkaar lijken uit te sluiten. Hagel en zomerregen; de regen en al het witte licht en de witte zaal; de buitenruimten van de binnentuin en -stad. Dat het gedicht zich op dit of op een ander continent afspeelt, maakt de beschreven belevenis ronduit een fictieve: zij vindt volledig plaats in de verbeelding van het gedicht.

Postmoderne romantiek
In het oeuvre van Spinoy zijn zeker twee constanten aan te wijzen. De eerste is een hang naar romantiek (iets waaraan hij zich ook in het Gedichtendagessay As/zteken (2012) schatplichtig acht). Vooral in zijn vroege werk lijkt de dichter hierdoor soms een vazal in dienst van een oud koninkrijk. Ook in deze bundel kom je bijbehorende thema's tegen: met name dat van het onbenoembare of ongrijpbare andereDe tweede consistente is zijn voorliefde voor 'witte woorden', zoals 'dauwwit', 'sneeuwwit' en 'rijp'. Als meest gebruikte witte woord staat 'hagelwit' met stip bovenaan – alleen al in Dode kamer zie je het een keer of zeven terug. De witte woorden betreffen vaak pseudowitten (want hoe wit is hagel nu eigenlijk?) die verdwijnen zodra (weers)omstandigheden veranderen. Zien we hier een poëtica van negatie terug waarin taal niet naar de wereld om ons heen verwijst, maar alleen naar zichzelf?


Je kunt bovendien vermoeden dat deze witte voorliefde samenhangt met een drang om het onrepresenteerbare te representeren – iets wat in beginsel onmogelijk is. Dit onrepresenteerbare is wel voelbaar in een vloeibaar, veranderlijk taalgebruik. Althans, volgens Jean-François Lyotard, van wie een motto voorin Dode kamer afkomstig is. Spinoy, die de postmoderne filosoof behandelde in zijn proefschrift Twee handen in het lege. Paul van Ostaijen en de esthetica van het verhevene (Kant, Lyotard) (1994), komt met de onbestendigheid van zijn pseudowitten aan dat vloeibare, veranderlijke taalgebruik tegemoet.

Cyberlamp
Maar ook zonder diepgravende beschouwingen kom je de bundel goed door. De nevenstellingen in de gedichten van observaties en beelden doen wellicht denken aan het werk van Martin Reints. De soms wetenschappelijke woordkeus (zoals 'cyberlamp' en 'bewegingsynthese') doet denken aan het frisse taalgebruik van Sybren Polet. Het geeft deze poëzie de beleving van het aandachtig kijken naar een intrigerend fotoboek.


Gepubliceerd op 8WEEKLY.