maandag 28 april 2008

K. Michel - In een handpalm

EEN GOED GEVULDE HAND


Het duurt misschien even voor je weet wat je ziet. Op het voorplat van In een handpalm lijkt midden in een keuken een maan te zweven. Het is een vreemdsoortig heelal voor een kolos met een diameter van 3475,9 km. Ten opzichte van de keuken kan deze maan niet groter zijn dan, zeg, een pannenkoek. Een omhooggeworpen pannenkoek dus, onderaan de afbeelding zie je nog de pan. Een mooi beeld voor de bijzondere werking van K. Michels poëzie.

Vier dichtbundels en een verhalenbundel gingen aan In een handpalm vooraf. De veelvuldig bekroonde postmodernistische schrijver wordt door de critici steevast geprezen om zijn werk dat, volgens Piet Gerbrandy bijvoorbeeld, vol is van verrassende perspectieven, waarvan je nauwelijks kan aangeven waarom ze zo bijzonder zijn. De veelal anekdotische gedichten zijn vaak gericht op de relatie tussen taal en werkelijkheid. De droge humor die K. Michel er in verwerkt, maakt dat je tijdens het lezen regelmatig zit te glimlachen.

Cortázar
Naast het schrijven van eigen werk vertaalde K. Michel ook gedichten van Octavio Paz en Michael Ondaatje, en werkte hij voor Poetry International. De internationale gerichtheid die hieruit spreekt is volop terug te vinden in deze bundeling van verhalen, beschouwingen, gedichten, foto's en grafisch werk. Zo staat er een beschouwing in over de poëtica en poëzie van de Poolse dichter Zbigniew Herbert en zijn er vertalingen terug te vinden van de 'naamgedichten' van de Cree-indianen. In een ander tekstfragment is een niet verzonden brief te lezen die gericht is aan de 'authors author' Julio Cortázar. In deze brief dankt hij de Argentijn voor de inspiratie die hij kreeg voor een verhaal over Tingeling, een personage dat in K. Michels eerste prozawerk Tingeling & Totus (1989) ook al voorkwam. Deze brief is te zien als een aardig, doch bescheiden doorkijkje op K. Michels werkwijze.


K. Michel laat zijn blik ook op auteurs binnen het Nederlandstalige gebied vallen. Zo prijst hij Bronswaers poëtica uit diens
 Lessen in lyriek: nieuwe Nederlandse poëtica en schrijft hij over het werk van H.H. ter Balkt. Over deze 'milieudichter' volgt een interessante filosofische beschouwing die ingaat op Ter Balkts houding ten opzichte van de dingen. Het is geen gestructureerd stuk met kop en staart, maar wel een om van na te genieten. Deze ongestructureerde, misschien ongereguleerde manier van schrijven, karakteriseert het postmodernistische proza van K. Michel: er is niet slechts één betekenis en die ene betekenis wíl de schrijver ook niet in de tekst stoppen. Verschillende interpretaties zijn mogelijk.

Het 'Laudatio op Bronswaers poëtica' is op een voor K. Michel karakteristieke eigenzinnige wijze geschreven: puntsgewijs bespreekt hij dertig bewonderenswaardige elementen van die poëtica. Puntsgewijze opsommingen zijn vrij zeldzaam in de literatuur. Zelfs als je kijkt naar non-fictie worden de meeste opsommingen ingebed in de tekststructuur van de essays of de duimdikke studies. Dergelijke lijstjes zijn zouteloos, maar daaraan stoort K. Michel zich niet. Hij komt er zelfs mee weg: elk punt uit de opsomming opent hij met 'omdat' en doordat hij dit woord bij elk volgend punt blijft herhalen, krijgt de opsomming een dermate dwingende kwaliteit dat de tekst aan het zakelijke karakter van deze manier van schrijven ontstijgt.

Allegaartje
Je kunt je afvragen of een essay zonder logische opbouw wel een essay mag heten en of lijstjes de inkt wel waard zijn waarmee ze afgedrukt worden. Het is sinds het failliet van het modernisme een individuele kwestie. Het is aan de lezer of deze wijze van schrijven niet wat gemakkelijk is of op zijn best gedurfd. Inhoudelijk zijn de teksten zeker interessant, ze zijn geestig en a-typisch.

In een handpalm is een bonte verzameling van soms in elkaar overlopende genres. 'En dát allemaal in één handpalm', zal de redactie van Uitgeverij Augustus misschien hebben gedacht, die, maar dat terzijde, soms lijkt te hebben geslapen tijdens het redigeren. In een handpalm is een allegaartje. De romanlezer zal er wellicht weinig in kunnen vinden. Echter, voor wie houdt van korte verhalen, essayistiek én gedichten, is In een handpalm als een Spaziergang in een nog enigszins ongerept stukje landschap van het gevarieerde Rheinland-Pfalz, of een andere plek waar velen zelden tot nooit zijn geweest. Het is mentaal verfrissend: je kunt er daarna weer even tegenaan.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 16 april 2008

Leo Vroman - Nee, nog niet dood

VROMAN LEEFT!

Er zijn weinig schrijvers zo lang meegaan als Leo Vroman. In 1915 in Gouda geboren, debuteerde hij in 1946 met Gedichten en publiceerde daarna bijna vijf dozijn bundels, romans en ander werk. Ondanks dat hij als dichter aanvankelijk door de vijftigers werd overschaduwd, ontving hij bijna alle prijzen die een dichter maar ten deel kunnen vallen. Het onlangs gepubliceerde Nee, nog niet dood, toont een oude, creatieve geest, nog steeds op volle toeren.

Naast dichter is Vroman een begenadigd tekenaar: ook de afbeelding op het voorplat, een oude, schrijvende hand met een voor de helft gevulde ballpoint, is van zijn makelij. Maar ronduit beroemd is zijn poëzie. Denk aan titels als: 'Voor wie dit leest', 'Bloemen' en 'Vrede'.

Het vromaneffect
Vroman is niet alleen bekend in de culturele wereld. In Utrecht studeerde hij biologie en vertrok vlak voor de Tweede Wereldoorlog naar Nederlands-Indië waar hij afstudeerde. Na zijn krijgsgevangenschap tijdens de Japanse bezetting, bleef hij op de terugweg naar Nederland in New York hangen. Daar specialiseerde hij zich verdienstelijk als wetenschappelijk onderzoeker in bloedstollingsprocessen. In 1958 promoveerde hij op dit onderwerp aan zijn oude universiteit. Zijn multi-talent leverde hem in de Van Dale zelfs het 'vromaneffect' op, een begrip dat niet alleen op een hematologisch verschijnsel duidt, maar ook verwijst naar 'het resultaat van de verstrengeling van literaire en natuurwetenschappelijke begaafdheid'.

In 1947 trouwde hij met zijn verloofde Tineke Sanders, wie hij toen al zeven jaar niet meer gezien had en met wie hij inmiddels al meer dan vijftig jaar samen is. Ze kregen twee kinderen. Dat Vroman hondstrouw is, blijkt onder meer uit de gehechtheid aan zijn uitgever. Nadat zijn vrouw tevergeefs geprobeerd had hem bij verschillende uitgeverijen binnen te krijgen, werden zijn gedichten uiteindelijk uitgebracht door Querido. Hij is daar nooit meer weggegaan. De wijlen G. A. Van Oorschot bijvoorbeeld, die zijn poëzie aanvankelijk zonder opgaaf van reden had geweigerd, moet zijn afwijzing van Vroman hebben betreurd: hij heeft hem verschillende malen geprobeerd terug te winnen. Maar noch de hem aangeboden redactionele functies, noch Van Oorschots voorstel om Vromans proefschrift te publiceren, haalden iets uit.

Vlakbijste dichter
Vromans poëzie is moeilijk binnen een stroming te plaatsen. Al bij zijn debuut werd hij herkend als een belangrijk modern dichter en men associeerde de sfeer in zijn gedichten met die van de schilder Chagall. Hij oogstte bijvoorbeeld grote bewondering bij W.F. Hermans, die zijn taalmagie en beeldmuziek verwant vond aan die van Gerrit Achterberg. Vroman wordt soms geassocieerd met de Barbarbergroep, die zich in de inmiddels ter ziele gegane tijdschriften als Barbarber en Gard Sivik verzette tegen de 'anarchistische en duister geformuleerde experimenten' van de vijftigers. Babarber probeerde in gewone taal alledaagse situaties te beschrijven, maar van de ready-mades van bijvoorbeeld K. Schippers die in Barbarber gepubliceerd werden, is in Vromans werk niets terug te vinden.

Dat werk wordt juist gekenmerkt door de speelsheid met de taal. Lichtvoetig rijmt de dichter, en moeiteloos vloeit de inkt uit zijn pen aan tot het doodgewone, maar poëtische parlando van zijn zinnen. Zijn gedichten zijn doorgaans als persoonlijk te kenmerken: steeds gaat hij een intieme band aan met de lezer. Dat leverde hem bij Kees Fens de benaming van 'vlakbijste dichter' op. Vromans gedichten gaan vaak over zijn liefde voor Tineke, over oorlog en passivisme, maar ook zijn voortdurende fascinatie voor biologische levensprocessen en de dood zie je er herhaaldelijk in terug.

Dood 
In Nee, nog niet dood speelt dat laatste thema een grote rol. Er is geen gedicht waarin het niet aan de orde komt. Treedt de dood niet woordelijk zijn gedichten binnen, dan is het wel de eindigheid die zich aandient of een afscheid dat op handen is waar omheen het gedicht zich ontvouwt. De gedichten zijn veelal verhalen die in een poëtische vorm zijn gegoten. Vrijwel nergens ontbreekt het eindrijm, dat Vromans stijlmiddel bij uitstek lijkt te zijn om uiteenlopende onderwerpen met elkaar te verbinden. Helaas leidt dat soms tot het gebruik van stoplappen. Bijvoorbeeld, in het gedicht 'Uitgedrukt' schrijft hij in een couplet: 'Al dat rijm, al die coupletten, / wat hinderen ze mij / zolang ik ze niet opzij / of op sterk water kan zetten.' Het alsof je hem hoort denken: 'o, o, wat rijmt er op coupletten'? Het sterke water heeft geen enkele toegevoegde waarde in het gedicht; het dient de metaforische eenheid niet.

De kans is reëel dat Nee, nog niet dood de laatste uitgave is van de Vroman: een bevreemdende, wrange constatering. Het is tevens een vraag naar de zin van het alles. De bundel is een grote uiteenzetting met het onafwendbare einde: met open vizier ziet Vroman het naderende 'niets' aan. Dat te verdichten zoals Vroman doet is bewonderenswaardig.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

vrijdag 11 april 2008

Mark Boog - Het eigen oor: Een keuze uit de gedichten

MARK BOOG NU AL VERZAMELD

Mark Boog, bekend om zijn sprankelende taalgebruik, is een van 's lands snelst producerende schrijvers. Acht jaar geleden debuteerde hij metAlsof er iets gebeurt, daarna volgden nog vijf bundels en drie romans. Voor zijn werk werd Boog bekroond met twee belangrijke poëzieprijzen in Nederland, de Buddingh-prijs voor zijn debuutbundel en de VSB-prijs voor De encyclopedie van de grote woorden. De recent uitgekomen bloemlezing uit zijn werk komt dus niets te vroeg.

Naast een keuze uit de poëzie die bij Uitgeverij Cossee uitkwam, is Het eigen oor: een keuze uit de gedichten aangevuld met twee bundels die bij bibliofiele uitgevers in beperkte oplage zijn verschenen. Ook is onder de titel Toekomstige gedichtenongebundeld werk opgenomen. Alsof dat nog niet genoeg is, is aan de bloemlezing ook een cd toegevoegd van Boogs band Poetry in Motion, waarop de dichters voordracht voortreffelijk wordt verenigd met popmuziek. Het eigen oor biedt een goede dwarsdoorsnede van Boogs werk en is, zeker met alle extra's, een prachtig eerbetoon aan zijn intrigerende poëzie.

Dwarsig
Het eigen oor heeft vooral als voordeel dat Boogs ontwikkeling als dichter goed zichtbaar wordt. Zowel op thematisch als stilistisch gebied is er een duidelijke tendens in zijn poëzie waar te nemen. In het vroegere werk, met name in Alsof er iets gebeurt (2000) en Zo helder zagen we het zelden (2002), wordt de lezer het kansloze karakter van alles akelig gewaar. In die gedichten wordt keer op keer benadrukt dat er misschien beweging mogelijk is, maar bij nader inzien toch niet: de dichter denkt wel, maar doet niets; de dichter wil wel, maar kan het niet; de dichter droomt, maar weet als een Oblomov niets waar te maken. 

In Luid overigens de noodklok (2003) en De encyclopedie van grote woorden (2005) is van die lusteloosheid in mindere mate sprake. In die eerste bundel bijvoorbeeld is een herschrijving van het gepassioneerde Hooglied terug te vinden die de oorspronkelijke Bijbeltekst eer aan doet. De dichter wordt allengs assertiever: hij 'kiest' en 'doet' en is minder gedistantieerd van zijn onderwerpen. In Landmanwordt Boogs poëzie zelfs wat dwarsig. Daarin zijn de gedichten als scènes uit een (verder niet ontsloten) verhaal te lezen, waar wel wat gewild en gedaan wordt, zij het op enigszins bescheiden schaal.

Twee elementen kenmerken Boogs stijl over de hele linie, al zijn ze in zijn latere werk meer geïntegreerd met andere stijlkenmerken: de omdraaiing van de logische woordvolgorde en het met enige regelmaat ontbreken van (werk)woorden. Een aardig voorbeeld van deze stijlelementen is in Alsof er iets gebeurt te vinden. In het gedicht 'Zinloosheid 2' staat er: 'IJl de kerk, gewichtloos het dak, / en hoog, hemelhoog het licht, / bijna doorzichtig'. Dit levert een haperend lezen op. Het is alsof de dichter hort, stottert haast, een diaprojector is waar de opgeroepen beelden in de gemankeerde zinnen elkaar als dia's opvolgen. Een willekeurige ander zou de zin als volgt kunnen hebben opgeschreven: 'De kerk is ijl, het dak is gewichtloos en hoog, het licht is er hemelhoog en bijna doorzichtig'. 

Dat mag natuurlijk ook poëtisch heten, maar het gevoel dat de herschrijving oproept is anders ten opzichte van het origineel. Deze hakkelende schrijfwijze kan je aanzetten tot een actieve betrokkenheid bij het gedicht. Tot het in detail willen weten hoe de afzonderlijke beelden samenhangen, hoe het licht valt, hoe de bouw van de kerk is, hoe hoog de hemel is en ga zo maar door, totdat de wereld van het gedicht in zijn geheel aan je geestesoog is ontloken.

Grote woorden
Het kan een risico zijn van een veelschrijver dat hij zich vergaloppeert. Daaraan lijkt Boog niet altijd te ontkomen. Bepaalde stijlkenmerken komen wel erg regelmatig terug en ook worden soms te grote woorden gebruikt: 'gelukkig ongelukkig' lezen we ergens en 'grote ogen'. Wie een bundel heeft die De encyclopedie van de grote woorden als naam draagt – met elk gedicht daarin een groot woord als de titel, zoals Dood, Natuur, Waarheid – moet dit niet als een vrijbrief zien ze in zijn gedichten toe te passen.

De grote woorden in Boogs gedichten overheersen zijn poëzie gelukkig niet en soms dragen ze alleen maar bij aan de leeservaring omdat Boog ermee aan de haal gaat. Dankzij de spannende thematiek, de krachtige beelden en frisse woordkeus is het lezen van Mark Boogs uit de voegen barstende Het eigen oor: Een keuze uit de gedichten meer dan de moeite van het lezen waard.

Gepubliceerd op 8WEEKLY